Hoe tegenstrijdig lijkt het leven soms. ‘We willen deel uitmaken van grotere gehelen en tegelijk streven we naar onafhankelijkheid’, zegt psycholoog Paul Verhaeghe. ‘Onze identiteit is steeds een spanningsveld tussen samenvallen met en afstand nemen van de ander.’ Dus vragen we ons af waar we het best thuishoren: in de eigenheid van onszelf of in de geborgenheid van de clan?
Door Anne Wislez
Een constante uitwisseling
‘Je kan jezelf en de groep als polarisatie bekijken, maar uiteindelijk zijn beide met elkaar verbonden’, zeggen Annie Nuyts en Lieve Sels, contextuele therapeuten die op dit moment samen schrijven aan het boek Tussen mensen- Een contextuele kijk op relaties, familie en samenleving.. ‘Natuurlijk ben je een individu met een bepaalde identiteit, maar die wordt in interactie met je omgeving opgebouwd. Je zelfwaardegevoel en hoe je over jezelf denkt, is ontstaan in interactie, in eerste instantie met je ouders of eerste opvoeders. Om zelfwaarde te voelen, moet je door je directe omgeving voldoende bevestigd zijn geweest in het feit dat je oké bent, dat je een individu mag zijn, dat je je mag onderscheiden van je ouders. Heb je dat voldoende gekregen, dan kan je beter bij jezelf blijven. Je zal wanneer je opgroeit dan ook op een natuurlijke manier loskomen van je gezin en op eigen benen staan. En je zal beter aanvoelen welke tijd je nodig hebt voor jezelf en welke tijd je het best besteedt aan de ander – zonder dat te moeten bevechten en zonder dat het je stress of schuldgevoelens brengt. Heb je die bevestiging onvoldoende gekregen, dan loop je het risico je hele leven te moeten bewijzen dat je iets waard bent, en juist daardoor ben je veel afhankelijker van anderen. Hoe veiliger je gehecht bent en hoe beter verbonden, hoe vrijer je bent.’
Ook Paul Verhaeghe bepleit dat onze identiteit grotendeels bepaald wordt door onze omgeving, niet enkel door onze ouders of opvoeders, maar ook door de maatschappij waarin we leven. Ook de normen die daar heersen bepalen dus wie we zijn en hoe we onszelf gedragen in verhouding tot onszelf en de groep. De meritocratie die de laatste decennia heerst, benadrukt de maakbaarheid van de mens: waar we ook vandaan komen, wat ons ook gevormd heeft tot wie we zijn, volgens die ideeën zijn we maakbaar: wie je bent ligt dus in jouw handen.
Op zich geeft het een goed gevoel dat, wat ook je herkomst is, je de plasticiteit hebt om zaken te veranderen en jezelf een stuk vorm te geven. Alleen mag dat idee niet zaligmakend zijn. Bovendien zijn we vanuit het sociaal-darwinisme en de biologische overtuigingen die daarmee gepaard gaan, gaan geloven dat de sterksten het volgens de natuurwetten van de zwaksten zullen halen, en dat sterk vooral gedefinieerd kan worden in waarden van geld, succes en status. Hoezeer onderscheid je jezelf, hoezeer word je gezien, gelauwerd, geapplaudisseerd? Dat alles maakt dat we met z’n allen – willens nillens – in een ratrace zijn beland waarin we met elkaar concurreren om de beste te zijn. Wie het op zichzelf kan maken verdient het meeste respect.
In wezen is de mens, zo gaan we denken, een op zichzelf gericht beestje. Volgens Verhaeghe is het precies dat ongenoegen dat ons momenteel massaal naar de therapeut jaagt. The survival of the fittest maakt ons in de dagelijkse realiteit namelijk niet sterk, rijk en succesvol, maar vooral gestrest en moe. Voor het individu is dat nefast, maar ook voor het voortbestaan van de soort is het niet bepaald een hoopvol gegeven.
Op zoek naar je tribe
Tenzij de premisse van de zelfzuchtige mens niet helemaal correct is. En dat zou wel eens het ontbrekende puzzelstukje in ons collectief ongenoegen kunnen zijn. De laatste tien jaar duiken namelijk almaar meer wetenschappelijke bevindingen op die ons laten zien hoe de mens van nature uit niet zelfzuchtig is, maar juist geprogrammeerd om sociaal en empathisch te zijn, en afgestemd op de groep, omdat dat zijn kans op overleving het meest zou waarborgen.
Geen wonder dus dat we, alle eigengereidheid ten spijt, altijd naar verbinding met de clan zullen blijven snakken. En vinden we die niet in onze familie, dan zoeken we ze desnoods elders. Bij een andere clan waar we ons gezien, veilig en geborgen voelen. Dat kunnen vrienden zijn, of als vluchteling een groep andere vluchtelingen, als kind in een zomerkamp de andere kinderen. Of een groep gelijkgestemden die elkaar online vinden op een of ander sociaal platform. ‘Het woord clan werd vroeger gebruikt voor mensen die genetisch op je leken of geografisch dichtbij elkaar woonden’, zegt Martha Beck, een van Amerika’s bekendste life coaches en auteur van Finding Your Way in a Wild New World. ‘Maar met de explosie van nieuwe technologieën en snelle en gemakkelijke manieren om met elkaar ook op afstand te communiceren, zien we dat alles verandert: gelijkgestemde mensen over de hele wereld kunnen met elkaar in uitwisseling gaan. Zo vormen ze hun eigen “clans” afhankelijk van hun passies of iets wat hen bindt. Hoe ongewoon jouw combinatie van interesses of uitdagingen ook is, er is altijd iemand out there die zich met je zal willen verbinden om je erdoor te sleuren of gewoon plezier te maken.’
Meer lezen
- De supersamenwerker, Dirk Van Duppen & Johan Hoebeke (Epo, 2016)
- Een kind heeft vele moeders – Hoe de evolutie ons sociaal heeft gemaakt, Sarah Blaffer Hrdy, (Nieuw Amsterdam, 2009, net opnieuw uitgegeven)
- Tussen mensen – Een contextuele kijk op relaties, familie en samenleving, Annie Nuyts & Lieve Sels (wordt in het voorjaar uitgegeven bij Lannoo Campus)
De volledige versie van dit artikel werd gepubliceerd in Psychologies Magazine